Hans Labohm
Hoe hulp uit het westen de opbouw en ontwikkeling van derde wereld landen ondermijnt en corrupte bureaucratieën versterkt
Vaak krijgen we te horen dat de hulp op een dusdanig zorgvuldige wijze wordt verleend, dat de effectiviteit is verzekerd. Toch kunnen bij deze stelling vraagtekens worden geplaatst. In de ‘officiële’ literatuur is – voor zover mij bekend – weinig over de schaduwkanten van de hulpverlening te vinden. Dat komt natuurlijk mede omdat veel onderzoek plaatsvindt door wetenschappers die op een of andere manier deel uitmaken van de ‘ontwikkelingsindustrie’ en/of voor hun onderzoeksgelden en gegevens daarvan afhankelijk zijn. En de gevestigde belangen in deze sector streven nu eenmaal naar continuïteit en liefst groei. Daarbij heeft men er weinig behoefte aan om de negatieve effecten van hulpverlening te belichten. In het bijzonder geldt dit voor de Wereldbank, die met haar praktijkervaring, excellente staf en databases, een belangrijke invloed uitoefent op het mondiale ontwikkelingsdenken. Maar de informatie waarover de Wereldbank beschikt, is slechts beperkt toegankelijk voor externe, onafhankelijke wetenschappers, zodat de resultaten van Wereldbank-onderzoek niet door hen kunnen worden gereproduceerd. Reproductie van onderzoeksbevindingen is onderdeel van good scientific practice. Afwezigheid daarvan wijst op een mogelijk gebrek aan wetenschappelijke kwaliteit en objectiviteit, waardoor de waarheidsvinding wordt belemmerd.
Nochtans wijst de praktijkervaring, zoals opgetekend in vele journalistieke bronnen, erop dat er vele nadelen aan hulpverlening kleven. Waar gaat het hier dan precies om?
Corrupte regimes
In ‘De valkuilen van Afrika’s hulpverslaving’, schrijft Sorious Samura, een BBC Panorama verslaggever, dat men er ondanks 50 jaar ontwikkelingshulp niet in is geslaagd om Afrika van de armoede te verlossen. Samura schrijft dat deels toe aan het feit dat de hulpverlening legitimiteit heeft verleend aan corrupte en autocratische regimes en deze in staat heeft gesteld aan de macht te blijven, zelfs nadat zij de steun van hun burgers hadden verloren. Hulp heeft weinig effect, omdat het nooit de mensen bereikt die het meeste nodig hebben. Wanneer een groot deel van de overheidsgelden door hulp wordt gefinancierd, dan zijn de plaatselijke regeringen minder geneigd belasting te heffen bij hun eigen burgers. Als gevolg daarvan schenken de machthebbers meer aandacht aan hun relaties met de donoren dan aan de feitelijke behoeften van hun eigen bevolking.
Volgens Samura heeft hulpverlening eveneens een ‘disfunctionele’ levensstijl bevorderd onder autochtonen die bij de locale hulpactiviteiten waren betrokken. Het duurzaam profiteren van de hulpstromen heeft hen ontmoedigd om eigen (ondernemers-) initiatieven te ontplooien. Er zijn voorbeelden te over waarbij locale academici zich als chauffeur of vertaler van buitenlandse hulpverleners verhuren.
Lokale valuta
Langdurige hulpprogramma’s hebben ook verderstrekkende negatieve implicaties voor de economie van de ontwikkelingslanden. Een permanente instroom van hulpgelden, vaak dollars, leidt tot een opwaartse druk op de waarde van de lokale valuta, hetgeen door economen wel de ‘Dutch disease’ wordt genoemd. Hierdoor kan lokale landbouw en industrie niet meer internationaal concurreren, met schadelijke gevolgen voor de groei van de nationale economie.
Arbeidsethos
Een andere auteur, Wondemhunegn Ezezew, een Ethiopiër, wijst er op dat vele Afrikanen het gevoel hebben dat hulp de ‘kinderen van Afrika’ slechts heeft verpest, door de corruptie te bevorderen en hun arbeidsethos te ondermijnen. Zij zijn dus voorstander van onmiddellijke beëindiging van de hulp. Ezezew acht het niet uitgesloten dat in het licht van de huidige economische crisis en de frustraties over het uitblijven van een renaissance van Afrika, het Westen de hulpverlening binnenkort zal verminderen. In dat geval zullen Afrikanen hun eigen broek moeten ophouden. Als men de armoede, honger, en conflicten wil bestrijden en ontwikkeling wil bevorderen dan is er maar één oplossing, namelijk de aanpak van corruptie, valse beloften, dictatuur en overheidscontrole over het land. Aldus Ezezew.
Hulp vloeit terug naar donorlanden
Een derde auteur, Nurul Haque, wijst erop dat een groot deel van de hulp weer terugvloeit naar de donorlanden in de vorm van honoraria voor consulenten en de kosten voor materiaal. Natuurlijk krijgen ook de ambtenaren, politici en invloedrijke personen, die bij het proces zijn betrokken, hun deel. Het resultaat van dat alles is dat slechts een klein gedeelte van de hulpgelden terecht komt bij de armen in de vorm van producten en diensten. Haque wijst erop dat sommige economen schatten dat ongeveer 25% van de ontvangen hulp terechtkomt bij degenen die het werkelijk nodig hebben en dat de rest weglekt.
Stijging leningcomponent
Haque wijst ook op een andere belangrijke schaduwkant van de huidige hulpverlening, namelijk de sterke stijging van de leningcomponent, die de laatste tientallen jaren is toegenomen van 11% in de periode 1972-73 tot 68% van de totale hulpgelden in 2005-06. Het deel van de schenkingen is navenant gedaald. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van de buitenlandse schuld per hoofd van de bevolking. Om de schuldendienst (aflossingen en rente) te kunnen betalen, moeten er weer nieuwe leningen worden aangegaan, waardoor een sneeuwbaleffect ontstaat, waarbij de schulden steeds maar oplopen.In ‘Ethiopia’s food aid addiction’, richt weer een andere auteur, Peter Greste, van BBC News, zich vooral op de voedselhulpverslaving. Hij citeert de Ethiopische vice-Minister President aan Addisu Legesse, die erop wijst dat elke grootschalige interventie per definitie de locale economie verstoort. Dat geldt in het bijzonder voor de grote hoeveelheden graan die het land binnenkomen, die van grote invloed zijn op de binnenlandse markten en productie. Op het moment dat de buitenlandse hulp arriveert, klappen de markten in elkaar. Boeren die erin zijn geslaagd een overschot te produceren, moeten constateren dat dat bijna niets meer waard is. Zij hebben dan geen geld meer om zaaigoed en kunstmest te kopen voor het volgende jaar, waardoor de voedselproductie in een vicieuze cirkel terechtkomt.
Apathie en corruptie
Een zeer opmerkelijk figuur in het ontwikkelingsdebat is de Keniaanse econoom James Shikwati, die rond de G-8 Top te Gleneagles (juli 2005) werd geïnterviewd door Thilo Thielke van de Duitse ‘Der Spiegel’. In Gleneagles kwamen de deelnemers overeen hun hulpverlening in de toekomst te verhogen. Shikwati verklaarde zich tegenstander van een dergelijk besluit. In plaats daarvan deed hij een emotionele oproep aan de donorlanden: ‘For God’s Sake, Please Stop the Aid!’ Hij beklemtoonde de contraproductieve effecten van hulpverlening en zei ervan overtuigd te zijn dat deze Afrika meer kwaad dan goed doet. ‘Met deze hulpgelden zullen geweldige bureaucratieën worden gefinancierd. Tegelijkertijd bevordert dat corruptie en apathie. De Afrikanen krijgen zo het gevoel dat de bedelaars zijn en niet onafhankelijk. Bovendien oefent ontwikkelingshulp een neerwaartse druk uit op locale markten en ondermijnt deze het ondernemerschap waar we zo’n grote behoefte aan hebben. Misschien klinkt het absurd, maar ontwikkelingshulp is een van de oorzaken van de problemen in Afrika. Als het Westen daarmee zou ophouden, zouden gewone Afrikanen daarvan niets merken. Alleen de politici en bureaucraten zouden daardoor worden getroffen. Daarom blijven zij beweren dat de wereld zal instorten zonder ontwikkelingshulp … Afrika moet op eigen kracht de eerste stappen zetten naar een moderne samenleving. We moeten ophouden onszelf als bedelaars te beschouwen. Vandaag de dag zien wij onszelf uitsluitend als slachtoffers … Om verandering te brengen in de huidige situatie, zou het goed zijn als de hulporganisaties zouden vertrekken. Op dit moment is Afrika als een kind dat onmiddellijk begint te schreeuwen en hulp zoekt bij de babysitter wanneer er iets fout gaat. Afrika moet op eigen benen leren staan.’ Aldus Shikwati.
Top-down benadering
Maar er zijn ook auteurs die hebben getracht om uit de veelheid van anekdotische ervaringen, een meer synthetische visie te ontwikkelen, zoals William Easterly, auteur van ‘The Elusive Quest for Growth’. Hij kreeg vooral bekendheid in de discussie die ontstond naar aanleiding van de Millennium–doelstellingen, waarin hij stelling nam tegen de heersende ontwikkelingsorthodoxie, die gekenmerkt wordt door een top–down benadering en een leidende rol van overheden. Voor een dergelijke rol zijn grote bureaucratieën noodzakelijk die zich ingrijpend mengen in het leven van de burgers.
Easterly is van oordeel dat de proliferatie van de Millennium–doelstellingen en de daaruit voorvloeiende aanbevelingen te ambitieus zijn. Hij bekritiseert het dominante ontwikkelingsparadigma, in het kader waarvan wordt gegrossierd in plannen, strategieën en raamwerken om iets te doen aan de reële behoeften van de armen in de wereld. Dat soort exercities passen volgens Easterly alleen maar in een centrale planningsmentaliteit, waarin het antwoord op de tragedie van de armoede wordt gezocht in brede bureaucratische initiatieven, waarbij hoeveelheden van verschillende ontwikkelingsgoederen en –diensten door ambtenaren worden vastgesteld. Maar, zoals Easterly opmerkt, top–down planning slaagde er niet in om voorspoed te brengen in het voormalige Sovjet–blok. Waarom zou het dan nu wel lukken in de ontwikkelingslanden?
Easterly’s opvattingen zijn in lijn met die van wijlen Peter Bauer, die er in de jaren zeventig al voor waarschuwde dat ‘hulp’ meestal geen overdracht van middelen is naar de armen, maar naar overheden. Daardoor is het belangrijkste effect van buitenlandse hulp altijd een groei van het staatsapparaat en de invloed daarvan op de samenleving. Deze leiden onvermijdelijk tot een vermindering van de welvaart en de persoonlijke vrijheid van de burger.
Rent-seeking
Volgens Bauer leidt hulp altijd tot een verschuiving productieve activiteit naar rent–seeking. Rent-seeking vindt plaats wanneer een individu, organisatie of bedrijf, probeert geld te verdienen door gebruik te maken van bepaalde regelingen, in plaats van het scheppen van welvaart. Dat leidt tot het ontstaan van een uitgebreid patronage–systeem en verhoogt de kans op corruptie. Indien meer en meer activiteiten worden gericht op rent–seeking in plaats van productieverhoging en ondernemerschap, worden de betrokken landen steeds armer. Aldus Bauer.
Conclusies en actiepunten
Ontwikkelingshulp is zeer vaak niet effectief en ronduit contraproductief. De aanpak van het westen om door middel van een soort centrale planning hulp te verlenen, is niet de goede manier. Maar de vraag is of hulpverlening überhaupt een oplossing kan bieden. Buitenlandse hulp leidt vaak tot een ‘vicieuze cirkel van armoede’.
Enkele belangrijke gevolgen en problemen zijn:
Het in stand houden bureaucratieën: deze worden gefinancierd door ontwikkelingsgelden. Hierdoor ontbreekt vaak een belastingsstelsel, en is de overheid veel minder geneigd te luisteren naar de wensen van de bevolking.
De groei van het staatsapparaat en de invloed daarvan op de samenleving, met negatieve gevolgen voor democratie en persoonlijke vrijheid.
Hulp bereikt in vele gevallen niet de personen die hulp nodig hebben. Een groot deel ervan vloeit terug naar het westen in de vorm van opdrachten van de industrie van de donorlanden, honoraria voor consulenten, kosten materiaal, etc.
Door de continue stroom van geld en ondersteuning wordt ondernemerschap in de ontwikkelingslanden ondermijnd.
Hulpinterventies hebben een sterke invloed op lokale economieën en kunnen leiden tot een waardestijging van de locale valuta, waardoor exportprijzen te hoog zijn en de internationale concurrentiepositie van de betrokken landen wordt verzwakt.
Hulp bevordert een gedrag van rent-seeking en de instandhouding van corrupte patronagesystemen.
Onderzoek naar de schaduwkanten van de hulpverlening is zeldzaam, vaak niet onafhankelijk en niet vrij beschikbaar. Het uiteindelijke doel van hulpverlening is zichzelf overbodig te maken. In het licht van het voorgaande dient te worden gestreefd naar een uitfasering van de hulp binnen afzienbare termijn.